top of page

Iedere dinsdag ging ze in bad, al tien jaar lang. Het ritueel was langzaam hun leven ingeslopen. Op de wasmachine lagen handdoeken klaar, ruw en met vervaagde rode en bruine vlekken. Hij ritste haar vest los en stroopte de mouwen voorzichtig af. Haar voeten trilden bedeesd, alsof ze wilden rennen, maar zichzelf niet opgewarmd kregen.

                  ‘Waar is mijn borstel?’ vroeg ze. Hij draaide zich om en doorzocht het badkamerkastje, maar vond de haarborstel niet.

                  ‘Ik kijk beneden even.’

Hij liep met doorweekte schoenen de trap af. Ze had water over zijn voeten gegooid toen hij even niet keek. De mosterdgele loper kleurde bruin door het water dat hij achterliet, als een streep die hem eraan moest herinneren weer naar boven te gaan. In de trapgang hing een oude vakantiefoto. Ze keek hem vanaf het strand aan. Hij had moeten inzien dat er iets mis was toen ze commentaar begon te leveren op haar benen alsof ze niet van haar waren. Maar hij had zich omgedraaid op zijn handdoek en was gaan slapen.

 

                  Haar borstel lag onder de afgeleefde Chesterfieldbank waar ze hele dagen op doorbracht. Hij volgde de streep terug de badkamer in. Ze zat inmiddels in bad en hield zich vast aan de stop, als een stervende despoot aan zijn nek. Haar vel lag al jaren slap, maar pompte zich iedere dinsdag opnieuw vol met vuil badwater. Haar poriën zaten vol geïrrigeerde wanhoop. Hun poriën, moest hij zeggen. Want ze was niet alleen, maar deelde haar lijf met drie anderen - drie vorige eigenaren. Ze had het lichaam veertien jaar geleden geannexeerd, zei ze altijd. Onder strikt bevel.

                  ‘Hier is je borstel,’ zei hij. Ze pakte het niet aan, maar hield haar handen onder het wateroppervlak. Hij fronste. Tussen haar benen zag hij een roodkleurige vlek, terwijl ze al drie jaar niet meer ongesteld werd. Hij boog zich voorover naar het water en zag toen pas dat het bloed uit haar linkerhand kwam, vuilrood als een overrijpe pruim. Ze had de metalen ketting van de stop om haar pols gewikkeld en zette zich schrap. Hij stak zijn handen in het water en dwong haar om de stop los te laten.

                  ‘Nee,’ zei ze door samengeknepen lippen. ‘Het is mijn hand. Ik doe ermee wat ik wil. ’

Ze stribbelde tegen, maar kon zich niet lang verweren. Haar spieren werkten al jaren slecht. Sabotage, meende ze. Vermoeid liet ze zich naar achteren het water in vallen. Haar hand dreef naar boven en lag als een bloedend dier aan de oppervlakte. Ze glimlachte naar hem. Soms vochten de vorige eigenaren haar tegen. Hij kneep het water uit zijn mouwen.


                  Na het afdrogen wilde ze zich niet aankleden. Als een onsportieve overwinnaar liep ze naakt door het huis en bekeek ze in iedere spiegel haar afgematte lijf met buitenaardse interesse. Ooit zouden ze het compleet verwoesten, maar nu nog niet. Ze lachte. Hij liet haar op de Chesterfield achter en volgde zijn waterspoor terug naar boven om de badkamer schoon te maken.

​

​

Shortlisted voor de NPO Verhalenwedstrijd 2015.

Homunculi

bottom of page