top of page

De worsten zijn behoorlijk bleek vandaag. Carl moet ze veel langer braden dan hij normaal gesproken zou doen, maar uiteindelijk geven ze zich over aan het spetterende vet en kleuren hun huidjes een prachtig goudbruin. Onherkenbaar inmiddels, vergeleken bij de haast perzikachtige kleur die het vlees had toen hij het van de dijen van het beest afsneed. Hij geeft de voorkeur aan die plek, is ervan overtuigd dat er meer sappen in zitten dan elders in het lijf. Maar de lichte kleur van deze partij vlees had hem zorgen gebaard. De rauwe worsten hadden er als witte kielbasa’s uitgezien en hij vreesde dat mensen hem zouden beschuldigen van het verkopen van rot vlees. Dat zou hij nooit doen; hij heeft zijn trots.

​

De avondspits op het Ostbahnhof brengt hem een reeks bekende en onbekende klanten. Sommigen kent hij bij naam en hij zorgt ervoor dat hij die naam altijd secuur uitspreekt. Iedere lettergreep nadrukkelijk gearticuleerd, vooral bij de vrouwen. Hij bakt in romige boter, in tegenstelling tot zijn concurrenten, en daarom blijven zijn klanten terugkomen. Hij ziet de vrouwen het liefst, kijkt tijdens het bakken af en toe door zijn stompe wimpers omhoog om te zien of er bekende figuren van de stationstrap komen aflopen. Zijn brood- en boterbruiden. Hun lange rokken verbergen het grootste gedeelte van hun lichaam, maar dat deert niet. Hij kan hun dijen misschien niet zien, maar hoort ze bij iedere beweging. De sappen klotsen, deinen, vinden een grens in de zachte huid en storten zich vervolgens over het zoete vlees heen. En als je erin knijpt, is het net een waterbed, meent hij.

​

Carl Grossmann kijkt graag in spiegels. Hoewel hij zichzelf geen mooie man vindt, ziet hij een gelaat dat een eindeloze hoeveelheid mogelijkheden biedt. Zijn gezicht bezit alle kenmerken van zwakzinnigheid; ogen die te dicht bij elkaar staan, een platte neus, ingevallen jukbeenderen en een weinig zichtbaar onderscheid tussen kin en nek. Hij draagt zijn uiterlijk met genoegen, heeft zich in het lichaam van een zwakzinnige genesteld zonder de geestelijke minpunten ervan te hoeven verduren. Hij gebruikt zijn gezicht naar behoeven. Men onderschat hem, koestert hem, prijst zijn middelmatigheid. Hij accepteert deze kleine giften ongegeneerd. Er zijn veel klanten die hem een stuiver meer betalen dan hij vraagt. Als ze de fooi met een knipoog in zijn vuist stoppen, lacht hij zijn spitse tandjes bloot en stopt hij de stuiver in een apart blikje. Daar betaalt hij het voedsel voor de beesten van. Hij zorgt er altijd voor dat hij zijn logees een gezond maal aan kan bieden. Als je ze uithongert, verliest het vlees kostbaar vet. En taaie worst weigert hij te verkopen. Daarom zorgt hij goed voor zijn handelswaar, zowel de levende als dode exemplaren. Niemand wordt gebraden zonder een stevige massage te hebben gekregen. Carls vingers zijn kort en breed, hebben de juiste verhoudingen om het vlees soepel te kneden en passen precies om het heft van zijn kostbare vleesmes heen. Alsof God hem bewust voor dit leven geschapen heeft. Dat vindt hij een fijne gedachte.

​

Hij houdt de mooiste stukken vlees voor zichzelf, verkoopt de resten op de zwarte markt en gooit het afval in de Spree. Hoewel zijn handel goed loopt, moet Carl zuinig blijven. Hij kan zijn prijzen laag houden door de beesten in zijn appartementje te houden. Eén of twee per keer, meer is niet mogelijk, maar vaak zit er genoeg vlees aan om hem een goede twee weken van handelswaar te voorzien. In de hoek van zijn keuken heeft hij een gesloten hekwerk gebouwd waar een tweetal emmers aan hangt: één leeg, één met water gevuld. Niet dat ze lang in de keuken verblijven; daar heeft hij het geduld niet voor. Als ze er eenmaal zijn, moeten ze eigenlijk vrij snel van hun vlees ontdaan worden. Hij wil ze niet laten vergaan, wil ze niet blootstellen aan hun houdbaarheidsdatum. Maar vandaag moet er nieuw waar ingeslagen worden; het vlees afkomstig van zijn vorige dier is zo goed als op. Tussen de kudde arbeiders die het station oploopt, ziet hij een magere vrouw. Ze is van nature mollig, dat kan hij zien, maar omstandigheden hebben haar van haar vetreserve beroofd. Ze treuzelt op een paar meter afstand van zijn kraam en steekt haar handen in de zakken van haar vuile overgooier, speelt alsof ze op zoek was naar munten. Ingedikte lijven bewegen om haar heen. De kudde mensen splitst zich als de rode zee aan weerszijden van het meisje. Eén van hen stopt bij Carl en vraagt om een drietal broodjes. Hij wimpelt de man af,

mompelt dat het vlees op is. Ondertussen komt het meisje dichterbij. Ze zoekt oogcontact. Met opgetrokken wenkbrauwen trekt ze haar handen uit haar zakken. Op twee meter afstand blijft ze staan. Carl glimlacht en laat een worst tussen een broodje glijden.

​

Haar lippen hebben de kleur van champignonsporen en als ze haar mond opent om een hap te nemen, ziet hij dat ze gescheurd zijn in de hoeken. Haar ogen draaien weg en ze kreunt. Verder, denkt hij. Nog verder draaien. Het glazuur op haar tanden kleurt bruin door de sappen, die ze vervolgens schaamteloos langs haar kin laat druipen. Dat ze een hoer is, vindt hij alleen maar prachtig. Ze mag met hem mee naar huis, zegt hij haar. De avondspits is zo goed als voorbij, maar eerst moet hij nog even een boodschap doen, als zij het niet erg vindt. Ze protesteert niet, hoort alleen rinkelende munten als hij spreekt. Op een half uur lopen van het Ostbahnhof ligt een veemarkt waar ze mooie zeugen verkopen.

​

Haar dijen zijn ingezakt en wanneer ze haar benen samen klemt, ontstaat er een holte waar zijn hoofd precies in past. Als hij zijn neus in het sponsige vlees steekt en diep inademt, vult zijn lijf zich met een warme muskusgeur. De zeug ligt naast hen in bed. Dat had het meisje eerst wat vreemd gevonden, maar geld maakt alles dragelijk. Ze slapen allebei, zijn twee diertjes, naakt en kleverig. Dit is het perfecte moment, vindt Carl. Hij tilt één van hen uit bed en draagt haar de slaapkamer uit, de keuken in. Haar zware ledematen hangen omlaag, strelen zijn vuile schort bij iedere nieuwe stap. Het slaapmiddel houdt haar koest. Over de keukentafel ligt een zeil, zodat onvermijdelijke vlekken het hout niet permanent aantasten. Carl pakt een aantal vuile lappen en zijn mes uit een keukenkastje. Een bromvlieg zweeft loom boven de tafel. Carl laat het insect met rust; hij heeft nog nooit eerder geslacht voor een publiek en het idee spreekt hem wel aan. Aangemoedigd door een applaus van zoemende vleugeltjes heft hij zijn mes op en gaat hij aan het werk.

​

Als Carl de slaapkamer weer in loopt, heeft het andere dier de deken van zich afgeschopt. Ze ligt op haar zij en knort een beetje in haar slaap. Carl wast zijn handen in de kleine emmer water die naast de deur staat. Hij gaat weer in bed liggen en slaap zijn arm om haar heen, terwijl het vlees in de keuken ligt te rusten. Het beestje had overigens een vrij donkere huid. Daar moet hij om lachen, want haar vlees is perfect roze. Pas als het mes door de oppervlakte glijdt, kun je de ware aard van het dier zien. De bromvlieg landt op het vlees en vlijt zijn harige pootjes samen. Dat vindt Carl niet erg. Hij deelt zijn werk graag.

​

​

​

Gepubliceerd in e-book De Grote Lowlands Schrijfwedstrijd 2016.

Brood- en Boterbruiden

bottom of page